Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ4199

Datum uitspraak2009-07-23
Datum gepubliceerd2009-07-29
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Haarlem
ZaaknummersAWB 09/3101
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Last onder dwangsom tot verwijderen stacaravan te Wijdewormer; niet voldaan aan de voorwaarden van het overgangsrecht.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector bestuursrecht zaaknummer: AWB 09 - 3101 uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 juli 2009 in de zaak van: [verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker, tegen: het college van burgemeester en wethouders van Wormerland, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 11 juni 2009 heeft verweerder verzoeker gelast binnen zes weken de stacaravan op het perceel [adres] te verwijderen en verwijderd te houden, waarbij ook de bewoning ervan onmiddellijk dient te worden gestaakt, op verbeurte van een dwangsom van € 7.500,- ineens. Tegen dit besluit heeft verzoeker bij brief van 13 juni 2009 bezwaar gemaakt. Bij brief van 29 juni 2009 is tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brieven van 10 juli 2009 respectievelijk 14 juli 2009 hebben verzoeker respectievelijk verweerder nadere stukken toegezonden. Het verzoek is behandeld ter zitting van 16 juli 2009, alwaar verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn broer, [naam]. Tevens is [naam], verzoekers neef/oomzegger en bewoner van de stacaravan, verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door A.M.C. Warmenhuizen en N.C.M.W. Ekel, beiden werkzaam bij de gemeente Wormerland. 2. Overwegingen 2.1 Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Daarbij gaat het om een afweging van belangen van de verzoekende partij bij een onverwijlde voorziening tegen het belang dat is gemoeid met onmiddellijke uitvoering van het besluit. Voor zover deze toetsing een beoordeling van de hoofdzaak meebrengt, is dat oordeel voorlopig van aard. 2.2 Verzoeker woont aan de [adres] en is tevens eigenaar van het perceel en de daarop staande stacaravan aan de [adres]. Ter zitting is bevestigd dat deze stacaravan in 2006 op het perceel is geplaatst, ter vervanging van de reeds in 1987 op het perceel geplaatste toercaravan die wegens ouderdom en beschadiging door storm, waarbij (een deel van) het dak eraf was gewaaid, aan vervanging toe was. Verzoeker beschouwt zowel de voormalige toercaravan als de stacaravan als dienstwoning voor de beheerder van zijn boerderij. Eerst was dit [naam], en vanaf 16 november 2007 is dit [naam]. Tijdens en na het opbouwen van de stacaravan is de toercaravan nog tijdelijk (gedurende de zomer) aanwezig en bewoond geweest. Tijdelijk hebben derhalve zowel de stacaravan als de toercaravan op het perceel gestaan. De toercaravan is inmiddels van het perceel verwijderd, na de vooraanschrijving daartoe d.d. 27 november 2006. 2.3 Met betrekking tot de stacaravan heeft verweerder verzoeker, in het kader van het met de vooraankondiging van 27 november 2006 ingezette handhavingtraject en de vraag of er concreet zicht was op legalisatie van de illegale, immers zonder bouwvergunning geplaatste, stacaravan, gewezen op de mogelijkheid een bouwvergunning aan te vragen. 2.4 Verzoeker heeft in december 2006 een bouwaanvraag ingediend. Bij besluit van 8 juni 2009, verzonden op 12 juni 2009, heeft verweerder de bouwvergunning geweigerd wegens strijd met het vigerende bestemmingsplan ‘Landelijk gebied 1974, inclusief partiele herziening 1984’ en heeft tevens geweigerd vrijstelling te verlenen op grond van artikel 19 Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO), waarbij verweerder gemotiveerd heeft overwogen dat de stacaravan ook in strijd is met het nieuwe bestemmingsplan ‘Landelijk Gebied Wormerland’. Dit nieuwe bestemmingsplan is vastgesteld bij raadsbesluit van 4 april 2007, goedgekeurd door gedeputeerde staten van Noord-Holland bij besluit van 2 oktober 2007 en onherroepelijk geworden door en na de uitspraak van 5 november 2008 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS). Verweerder had op de uitkomst van deze procedure gewacht alvorens te komen tot het besluit van 8 juni 2009. 2.5 Vast staat derhalve thans dat voor de bouw van de stacaravan geen bouwvergunning is verleend en dat verzoeker daarmee artikel 40 van de Woningwet heeft overtreden.. Verweerder is derhalve bevoegd om handhavend op te treden. 2.6 Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuurdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren, dit te doen. Dit kan zich voordoen, indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. 2.7 De voorzieningenrechter overweegt dat de AbRS in voormelde uitspraak - onder r.o. 2.9.2 - heeft overwogen dat verzoekers bedrijf geen volwaardig agrarisch bedrijf is en dat derhalve ten behoeve van nieuwe bebouwing op het perceel geen bouwvlak (ten behoeve van het agrarische bedrijf) hoefde te worden opgenomen. Ten aanzien van de stacaravan heeft de AbRS - onder r.o. 2.10 e.v. - overwogen dat - anders dan verzoeker aldaar had aangevoerd - de caravan, die sinds 1987 aanwezig was en in 2006 is vervangen door een grotere caravan niet als positief is bestemd. Daarbij is in aanmerking genomen dat de caravan ingevolge zowel het voorheen geldende als het nieuwe bestemmingsplan een gebouw is en dat het plaatsen daarvan slechts is toegestaan ten behoeve van agrarische doeleinden, waarvan gelet op de r.o. 2.9.2 in het geval van verzoeker geen sprake is. De caravan is zonder bouwvergunning opgericht, zodat geen sprake is van verkregen rechten, zodat daarvoor in casu geen regeling behoefde te worden opgenomen, aldus de AbRS. Voorts heeft de AbRS overwogen dat derhalve in het nieuwe bestemmingsplan op het betreffende perceel geen aanduiding “bouwvlak” behoefde te worden opgenomen. 2.8 Met betrekking tot de door verzoeker gewenste woonbestemming heeft de AbRS - r.o. 2.10.7 e.v. - overwogen dat het gebruik als wonen weliswaar onder het gebruiksovergangsrecht van zowel het voorheen geldende bestemmingsplan als het nieuwe bestemmingsplan valt, maar dat het wonen daadwerkelijk zal (moeten) worden beëindigd, nu verweerder handhavend gaat optreden (tegen de illegale bouw van de stacaravan), zodat er geen grond is om in het nieuwe bestemmingsplan ter plaatse van de caravan een woonbestemming op te nemen. Daarbij is tevens overwogen dat aan de omstandigheid dat ter plaatse jarenlang is gewoond en daartegen niet is opgetreden niet het recht op of een gerechtvaardigde verwachting van een woonbestemming kan worden ontleend. 2.9 De voorzieningenrechter overweegt, samenvattend, dat de AbRS aldus heeft geoordeeld dat zowel onder het oude als onder het nieuwe bestemmingsplan bouwen (anders dan ten behoeve van agrarische doeleinden) niet was toegestaan en dat alleen het gebruik van de caravan als wonen onder het gebruiksovergangsrecht viel, aan welk gebruiksovergangsrecht het door verzoeker gewenste doel komt te ontbreken, aangezien blijkens het dwangsombesluit de illegale bouw van de caravan beëindigd zal gaan worden. 2.10 Verzoeker heeft evenwel aangevoerd dat de bouw van de stacaravan in 2006 was toegestaan op grond van de overgangsbepalingen van artikel 18 van het voorheen geldende bestemmingsplan. 2.11 Genoemd artikel bepaalt, voor zover hier van belang, dat een van het plan afwijkende bebouwing, die ten tijde van het in ontwerp ter inzage leggen van het plan aanwezig was, geheel mag worden vernieuwd, zonodig met overschrijding van de bebouwingsgrenzen, mits de bestaande afwijking van het plan niet wordt vergroot, indien de bebouwing ten gevolge van een calamiteit is vernield en de bouwaanvraag binnen 3 jaar na het tenietgaan is ingediend. 2.12 Ter zitting heeft verzoeker gesteld dat de bouw van de stacaravan moet worden gezien als het geheel vernieuwen van de bestaande toercaravan ten gevolge van een calamiteit en dat ook aan de overige voorwaarden is voldaan. Voorts heeft hij aangegeven dat de toercaravan een omvang van 16 m² had en dat de stacaravan een omvang van 25 m² heeft. 2.13 De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker niet met een succes een beroep op artikel 18 van de planvoorschriften (van het voorheen geldende bestemmingsplan) doet. In het midden gelaten kan worden of hier sprake is van een calamiteit, omdat aan de overige in artikel 18 gestelde voorwaarden in verband met calamiteiten niet wordt voldaan. Uit het gegeven dat beide caravans tijdelijk tegelijkertijd op het perceel hebben gestaan moet worden afgeleid dat de stacaravan op een andere plaats staat dan de toercaravan destijds stond. Met het plaatsen van de stacaravan is derhalve gebouwd op voorheen onbebouwde gronden, waardoor een nieuwe afwijking van het bestemmingsplan ontstaat, die niet door het overgangsrecht van artikel 18 wordt beschermd. De voorzieningenrechter wijst in dit verband op de uitspraak van de AbRS van 28 mei 2008, www.rechtspraak.nl LJN:BD2632. Daarnaast wordt met het plaatsen van een (sta)caravan van 25 m² ter vervanging van een (toer)caravan van 16 m² de bestaande afwijking van het plan tevens vergroot, omdat de omvang van het bouwwerk groter is. Verzoeker meent dat zowel de grotere omvang van het bouwen als de andere plaats waarop is gebouwd geen belemmeringen voor de toepassing van het overgangsrecht vormen, omdat op grond daarvan geheel vernieuwen is toegestaan ‘zonodig met overschrijding van de bebouwingsgrenzen’. De voorzieningenrechter volgt verzoeker hierin niet. Met deze opvatting geeft verzoeker blijk van een onjuiste uitleg van de betreffende passage in artikel 18. Immers, er zijn in de beide bestemmingsplannen geen bebouwingsgrenzen op het perceel aangegeven. Bij het ontbreken van grenzen kan er ook geen sprake zijn van overschrijding daarvan. Voor zover verzoeker heeft gesteld dat de bebouwingsgrenzen zijn aangegeven met en door de plaats waarop de toercaravan heeft gestaan, geeft hij blijk van een ongerijmde redenering die volkomen voorbijgaat aan de inhoud en betekenis van de planvoorschriften. Wat er ook zij van de beweerde bebouwingsgrenzen, ook hier geldt dat bij overschrijding daarvan moet worden voldaan aan het vereiste dat de afwijking van het plan niet wordt vergroot. 2.14 Met betrekking tot verzoekers als grief dat op zijn bouwaanvraag van december 2006 pas na 2 ½ jaar is beslist en dat daarmee niet in verhouding staat dat hij nu binnen 6 weken de caravan moet hebben verwijderd, overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Verweerder heeft de beslissing op de bouwaanvraag aangehouden totdat omtrent het nieuwe bestemmingsplan onherroepelijk was beslist. De voorzieningenrechter overweegt dat indien verweerder eerder afwijzend had beslist, dit niet in het voordeel van verzoeker was geweest. De begunstigingstermijn van 6 weken heeft daarmee geen direct verband. Deze begunstigingstermijn komt op zich niet onredelijk voor, nu niet valt in te zien dat een stacaravan niet binnen 6 weken verwijderd zou kunnen worden. Verzoeker heeft daartegen geen concrete bezwaren ingebracht of anderszins aangevoerd of aannemelijk gemaakt dat de termijn te kort zou zijn. Dat de stacaravan thans wordt bewoond doet daaraan niet af. Blijkens het verhandelde ter zitting is de bewoner er reeds enige tijd van op de hoogte dat verweerder handhavend zou optreden. Van hem kon derhalve gevergd worden dat hij tijdig naar andere huisvesting had omgezien. De voorgaande bewoner was in 2006/2007 reeds aangeschreven de bewoning te staken. Ook dit was de huidige bewoner bekend of had hem bekend moeten zijn gezien zijn directe familierelatie met verzoeker en diens broer en zijn positie op het perceel. Verzoekers grief treft derhalve geen doel. 2.15 Dat deskundigen van de StAB hebben geschreven dat verweerder van plan was de stacaravan te legaliseren, zoals verzoeker tot slot nog naar voren heeft gebracht, moet voor hun of voor verzoekers risico blijven, nu op grond van alle gegevens en omstandigheden duidelijk is dat verweerder juist een tegengesteld voornemen had en dit ook, middels met name de vooraanschrijving van november 2006, heeft uitgedragen en de deskundigen derhalve blijk hebben gegeven van een onjuiste interpretatie. 2.16 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is naar voorlopig oordeel niet te verwachten dat het thans bestreden besluit in bezwaar geen stand zal kunnen houden. In zoverre ligt een schorsing van het besluit niet in de rede. 2.17 Van een spoedeisend belang bij schorsing is voorts niet gebleken. Het verwijderen van de stacaravan is niet aan te merken als een onomkeerbare situatie en het belang van verweerder bij beëindiging van de illegale situatie is, nu de AbRS met haar uitspraak duidelijkheid heeft gegeven, evident. 2.18 Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het verzoek daartoe wordt derhalve afgewezen. 2.19 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Niet gebleken is van voor vergoeding in aanmerking komende kosten 3. Beslissing De voorzieningenrechter: wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Terwiel-Kuneman, voorzieningenrechter, en op 23 juli 2009 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. M. Hekelaar, griffier. afschrift verzonden op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.